De zwarte schuur

De schuur volgens Gerard van GriekenDe huidige zwarte schuur dateert uit 1908. In dat jaar brandde de oude T-vormige en met riet gedekte schuur af. Wie de aannemer was die de nieuwe schuur bouwde is niet bekend. Mogelijk was het Bleijenberg uit St Jansteen. De boerderij werd toen bewoond door de familie Steijaert-Maes. Na hem kwam zijn schoonzoon Emile Franciscus van de Vijver op de boerderij. Toen deze in 1920 ging boeren in West Zeeuws Vlaanderen, bleef er een kale schuur achter.
Op driehonderd meter afstand stond vroeger een bijna identieke maar iets kleinere schuur bij de familie Bleijenberg (voorheen Aerts). Deze boerderij is tijdens de ruilverkaveling compleet verdwenen.
Onze schuur is in 1908 gebouwd volgens de op dat moment geldende modernste inzichten qua architectuur en indeling. Het gebruikte hout voor het skelet is waarschijnlijk Amerikaans naaldhout (Oregon pine). Het skelet bestaat uit acht spanten bestaande uit twee staanders met daartussen twee horizontale liggers, waarvan de bovenste (de kopbalk) bovenop ligt. De balken zijn vierkant gezaagd en geschaafd. Aan de buitenkant zijn grote planken (scheepsplanken?) overschietend getimmerd ofwel gepotdekseld. De afstand tussen het 4de en 5de spant is vanwege de rundveestal een meter groter dan die tussen de andere spanten. Het gevolg hiervan is helaas een zichtbare verzakking van het dak tussen deze spanten. Ook aan de noordelijke langsgevel is op die plek een uitstulping zichtbaar.
Vroeger werd altijd teer gebruikt om de houten schuur zwart te maken en te beschermen, eventueel gemengd met carbolineum. Dit gebeurde gemiddeld om de vier jaar. De teer die gebruikt werd vanaf de zestiger jaren tot 1990 was niet meer zo moeilijk in het gebruik, ze dampte weinig creosootdamp uit. Vanaf 1990 is er helemaal geen teer meer te krijgen. Daarna is een keer silolak gebruikt, wat een slecht resultaat gaf, en daarna twee keer black varnish van een goede kwaliteit. Waarschijnlijk gaan we in de toekomst een product gebruiken op basis van lijnolie.
Het dak is overschoten met ruw gezaagde planken die overlappend aangebracht zijn. Beide kopgevels hebben een oversteek van ongeveer een halve meter. De achterste langsgevel is ook voorzien van een oversteek (een “euzie”) en is met blauwe pannen gedekt. De voorkant had oorspronkelijk een dak van “cementen” of betonnen pannen, maar deze waren in 1970 versleten waarna ze vervangen zijn door de in die tijd gebruikelijke asbestbevattende maar wel sterke eterniet golfplaten. (De worden in de toekomst vervangen.)
In 1990 is de schuur na een serie zware stormen opgeknapt. Het kwetsbare houten boeiboord is toen vervangen door gekante eternietplaten. Ook deze zijn weer wit geschilderd. Verder zijn de afdekplaten op de kopse balken en ook de makelaar vernieuwd, alles zo exact als mogelijk conform de oorspronkelijke contouren. Daarbij is wel gekozen voor een meer duurzame houtsoort, namelijk een goede kwaliteit meranti. In de vorm van de makelaar zitten ongetwijfeld ook enkele typisch katholieke symbolen, zoals een kelk, met daarboven de hostie. Of is het de opkomende zon? Mogelijk ook een hart en een speerpunt die naar boven wijst. Tot 1965 stond er op de oostelijke makelaar ook nog een weerhaan.
De schuur is ook binnenin nog niet veel veranderd t.o.v. het origineel: er zijn twee houten wanden (“puien”) uitgesloopt langs de voorste dorsvloer (deel), en er is één stal uitgesloopt. Vanwege de brandverzekering moest voor de oorlog het gedeelte aan de oostkant aan alle kanten dichtgemaakt worden met planken, om de kans op brand door lantaarns van “het gerij” (soort 2-wielig rijtuig) te minimaliseren. Normaal ligt er immers een open balkenlaagr onder de tas, geen dichte zolder met planken. De andere stallen en de graanzolder (“pezel”) met de kluis waar de jongste knechten (“de koeters”) sliepen zijn nog intact. Wel is de inrichting van de rundveestal in de vijftiger jaren volledig volgens de toen geldende inzichten aangepast; schuivende ringen over verticale ijzeren buizen geven de aangebonden dieren meer bewegingsvrijheid, en voeren gebeurt vanaf dat moment volledig aan de kopzijde van het rund.
Aan de straatkant is na de oorlog in de schuur een vrij groot raam aangebracht. Dit diende vooral om licht toe te laten om de kiemen van de (poot)aardappelen goed te kunnen laten afharden. In de schuur bevindt zich een mestkelder (voor gier) over de volle breedte van de schuur, van ongeveer 25 kuub, met daarover een steens gemetseld tongewelf. Elke stal is via een buisleiding aangesloten op deze centrale mestkelder. Dit systeem met opslag van gier in een aparte mestkelder was in 1908 nog lang niet overal gebruikelijk. Aan de noordzijde was boven deze mestkelder een wc gebouwd, zoals toen gebruikelijk bestaande uit een houten plank met een rond gat. Er is ook een bietenkelder in de schuur, maar bij ons werden daar dikwijls pootaardappelen in bewaard (in houten kistjes).
Oorspronkelijk waren er twee houten dorsvloeren. De achterste is vervangen door beton toen het handmatig dorsen uit de mode raakte na de invoering van de elektriciteit. De voorste houten dorsvloer is aan beide zijden ingekort omdat er via de deuren wel eens water op kwam waardoor de planken gingen rotten. De planken van de dorsvloer zijn van grenen. Ze zijn vier cm dik en liggen gewoon op een ondergrond van zand. Er wordt regelmatig met zwaar materieel over gereden, maar dit deert de planken blijkbaar niet al te veel. Op de tas in de schuur werd vroeger (on-)gerepeld vlas gestapeld, en ongedorste tarwe, pakken stro en los hooi. De schuur zat tot halverwege de zestiger jaren in het najaar tot de nok toe helemaal vol. Voor de muizen en de ratten was dit een paradijs, vandaar dat er toen altijd wel een stuk of tien katten rondliepen. Tot 1950 sliepen de jonge inwonende arbeiders (koeters) in de kluis, een kamer gelegen boven de paarden. Eten deden ze bij de boer in huis. Tot in de zestiger jaren kon men af en toe meemaken dat op zondagavond een aangeschoten oud-werknemer meende zijn roes te kunnen uitslapen in de schuur, waar hij misschien wel dertig of veertig jaar eerder in gewerkt en geslapen had. Door luid te zingen verraadde de man zichzelf. Op de houten wanden, vooral bij de achterste vloer, staan veel namen van mensen geschreven, dikwijls mensen die hier gewerkt hebben. Namen die nog leesbaar zijn: Martinet (diverse personen), Roegiest (5 familieleden), Thuy (diverse personen), de Block, van den Brande, Vervaet, van de Vijver, de Cock, Poppe, Vanacker, Boone, van Goethem, Raes, Savoije, de Ridder, Dieleman, Smet, Verlinden. Sommigen hebben hun adres er bij geschreven, anderen de datum van schrijven, meestal een dag in december 1908. Het kan haast niet anders of men was toen bezig om de schuur van binnen af te timmeren. Overal in de schuur vindt men streepjes op de planken waarmee geturfd werd hoeveel zakken graan, aardappelen, lijnzaad e.d. afgevuld of geladen werden. De afmetingen van de schuur zijn 34 x 15 x 11 m (l x b x h).