De landbouw

Het landbouwbedrijf is de afgelopen eeuw geëvolueerd van arbeidsintensieve kleinschalige landbouw die volledig afhankelijk was van de energie die geleverd werd door mens en dier, naar min of meer grootschalige landbouw die bijna uitsluitend draait op inzet van fossiele energie; met name motoren die op olie draaien. (Ondanks dat komt de teelt voor bio-ethanol en biodiesel maar moeizaam op gang.) Voor het overige verschilt de landbouw in de kern van de zaak nog steeds niet veel met die van vroeger, althans in onze regio. Ook nu nog speelt vruchtwisseling een grote rol vanwege de bodemvruchtbaarheid. Ook de invloed van de wereldmarkt en van de overheid is nog steeds erg groot, die kunnen de sector nog steeds maken en breken. (Zie o.a. het melkquotum.)
Het bouwplan was vroeger wel iets anders, maar in feite had je vroeger ook granen, rooivruchten (aardappelen en bieten), peulvruchten en vlas. Voor het grazend vee was er grasland nodig, en dat is er ook nog steeds, al is het dan dikwijls voor de zaadteelt. Handelsgewassen zoals karweizaad en blauwmaanzaad waren vroeger beperkt en dat is nog steeds zo. Tegenwoordig zie je wel steeds meer tuinbouwgewassen die door akkerbouwers worden geteeld, zoals spruiten maar ook tulpen.

In de negentiende eeuw waren er boekweit en meekrap, die zijn verdwenen maar we hebben daar o.a. suikerbieten (voor hoe lang nog?), maïs en cichorei voor teruggekregen. Maar vooral de opkomst van de maïsteelt is spectaculair geweest. En er zijn daarnaast wel verschuivingen: minder vlas, minder of zelfs geen rogge of haver, minder voederbieten, maar ook meer aardappelen en meer uien. De teruggang van het vlas is in Nederland en België een algemeen verschijnsel. Rogge, dat goed op zandgrond groeit, is in feite vervangen door maïs, die ook goed groeit op zand. Haver is tegelijk verdwenen met de trekpaarden op de boerenbedrijven. Ook klaver werd vroeger veel geteeld voor de paarden, evenals voederbieten en nu niet meer. Maar de boer “ploegt en zaait verder”, zoals altijd. Voor aardappelen en uien heeft onze regio de juiste gronden (niet al te zware klei) en het vakmanschap is aanwezig om deze lastige exportproducten te kunnen telen, zeker als het pootgoed is. Alle landbouwbedrijven waren vroeger per definitie “gemengd” bedrijf. Zonder de kringloop van mest die na opbrengen op het land weer opnieuw voor voedsel zorgt was vroeger, toen kunstmest schaars was, landbouw onmogelijk. Dat is nog steeds zo, alleen wordt er door akkerbouwers tegenwoordig vooral mest gebruikt die afkomstig is van gespecialiseerde veehouderijbedrijven. Dus ook al is de kringloop van mest (dus mineralen) per bedrijf niet gesloten, er is toch evenwicht door aan- en verkoop van mest (ook al wordt dat in feite wel afgedwongen door de mestwetgeving). Ook worden nog steeds volop groenbemesters ingezet om de bodem vruchtbaar en gezond te houden. Vroeger vooral bladkool en stoppelknollen, tegenwoordig vooral gele mosterd of bladrammenas en gras. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is nog het grootste verschil met de landbouw in het verleden. Toch kunnen volgens mij chemische middelen ook op langere termijn passen in een duurzame landbouw die tevens efficiënt moet zijn. En mechanische onkruidbestrijding is nooit helemaal weggeweest.

De veehouderij is in onze regio in enkele jaren tijd verdwenen toen het niet alleen technisch (er was volop goedkope kunstmest beschikbaar) maar ook economisch mogelijk leek om met uitsluitend akkerbouw een volwaardig inkomen te verdienen. Om die reden heeft bijna geen landbouwer van importantie de overschakeling gemaakt naar de moderne gespecialiseerde veehouderij. De stallen in de schuren kwamen leeg, het vee vertrok en er kwamen overal nieuwe bewaarschuren voor aardappelen en uien. Totdat begin negentiger jaren van de vorige eeuw de landbouw in Europa ineens moest kunnen concurreren met de wereldmarkt. De prijzen gingen omlaag met meer dan de helft en ondanks dat er enige steun kwam voor de graanteelt ging de rentabiliteit van de graanteelt onderuit. Stijgende opbrengsten kunnen immers nooit alleen de stijgende kosten compenseren, zoals die van olie, kunstmest en grond. Op dat moment kwam de trek op gang van koeien- en varkenshouders naar onze regio. En daarmee heeft de veehouderij in onze streek weer de plaats ingenomen die het vroeger had, alleen zijn het nu wel andere boeren! Schaalvergroting van akkerbouwers die willen uitbreiden is door concurrentie op de grondmarkt, vooral vanwege de (rund-)veehouderij, niet eenvoudig. De moraal?? Vertrouw nooit op de duurzaamheid van marktordening door de overheid!